Laten wij eens al die mensen nader beschouwen, die in deze tijd met bijzonder grote ijver een geestelijke helper zoeken, deze met een gevoel van innerlijke verhevenheid verwachten. Volgens hun eigen mening zijn zij zelf geestelijk al grondig voorbereid om hem te herkennen en naar zijn woord te luisteren!
Bij rustige beschouwing zien wij zeer veel verdeeldheid. De zending van Christus heeft bijvoorbeeld op veel mensen een eigenaardige uitwerking gehad. Zij vormden zich daarvan een verkeerd beeld. De reden hiervan was, zoals gewoonlijk, een onjuiste zelfinschatting, overschatting.
In plaats van de vroegere eerbied en het bewaren van een vanzelfsprekende afstand en een scherpe scheiding tussen henzelf en hun God is aan de ene kant klagelijk bedelen gekomen, dat altijd alleen maar wil ontvangen, maar tot geen prijs zelf daarbij iets wil doen. Het ‘bid’ hebben zij wel aangenomen, maar dat daarop ook nog ‘en werk’ volgt, ‘werk aan uzelf’, dat willen zij niet weten.
Aan de andere kant denkt men weer zo zelfstandig te zijn, zo onafhankelijk, dat men alles zelf kan doen en met enige moeite zelfs goddelijk wordt.
Er zijn ook veel mensen die alleen maar eisen en verwachten, dat God hen moet nalopen. Daar Hij immers al eens zijn zoon heeft gezonden, heeft Hij daarmee het bewijs geleverd, hoeveel Hem eraan gelegen is dat de mensheid nader tot Hem komt, ja, dat Hij deze waarschijnlijk zelfs nodig heeft!
Waarheen men kijkt, overal is alleen nog maar aanmatiging te vinden, geen deemoed. De juiste zelfinschatting ontbreekt. –
In de eerste plaats wordt het noodzakelijk, dat de mens van zijn kunstmatige voetstuk afkomt, om werkelijk mens te kunnen zijn, om als zodanig zijn weg omhoog te beginnen.
Hij zit thans geestelijk opgeblazen aan de voet van de berg in een boom, in plaats van met beide voeten stevig en veilig op de aardbodem te staan. Daarom zal hij de berg ook nooit kunnen bestijgen, tenzij hij eerst uit de boom naar beneden klautert of eruit valt.
Intussen zijn dan echter waarschijnlijk al degenen, die rustig en verstandig op de grond onder zijn boom hun weg gingen en op wie hij hoogmoedig neerkeek, boven op de top aangekomen.
Maar de loop der dingen komt hem daarbij te hulp, want de boom zal omvallen, zeer binnenkort. Misschien komt de mens dan alsnog tot betere gedachten, wanneer hij zo onzacht van zijn wankele hoogte op de grond neerkomt. Dan is het echter voor hem de allerhoogste tijd, hij heeft dan geen uur meer te verliezen.
Op het ogenblik denken velen, dat het in dezelfde sleur zo verder kan gaan als het al duizenden jaren is gegaan. Breeduit en behaaglijk zitten zij in hun stoel en wachten op een sterke helper.
Maar hoe stellen zij zich deze helper voor! Het is werkelijk erbarmelijk.
In de eerste plaats verwachten zij van hem, of om het maar eens precies te zeggen: eisen zij van hem, dat hij voor iedereen afzonderlijk de weg bereidt, die hem omhoog leidt naar het Licht! Hij moet zich inspannen om voor de aanhangers van elk geloof bruggen te slaan naar de weg van de Waarheid! Hij moet het zo gemakkelijk en zo duidelijk maken, dat iedereen het zonder moeite kan begrijpen. Zijn woorden moeten zo gekozen zijn, dat de juistheid ervan groot en klein van alle standen zonder meer overtuigt.
Zodra de mens zich daarbij zelf moet inspannen en zelf moet denken, dan is het geen goede helper. Want als hij is beroepen om door zijn woord als gids de juiste weg te wijzen, dan moet hij zich natuurlijk ook voor de mensen inspannen. Het is zijn zaak de mensen te overtuigen, hen wakker te schudden! Christus liet immers ook zijn leven.
Wie thans zo denken, en het zijn er velen die daartoe behoren, die hoeven zich niet meer in te spannen, want zij zijn als de dwaze maagden, gaan het ‘te laat’ tegemoet!
De helper wekt hen zeker niet, maar zal hen rustig verder laten slapen totdat de poort gesloten is en zij geen toegang meer kunnen krijgen tot het Licht, daar zij zich niet te rechter tijd uit het gebied van het stoffelijke kunnen bevrijden, waartoe het woord van de helper hen de weg wees.
Want de mens is niet zo belangrijk als hij zich heeft ingebeeld. God heeft hem niet nodig, maar hij zijn God!
Aangezien de mensheid in haar zogenaamde vooruitgang tegenwoordig niet meer weet wat zij eigenlijk wil, zal zij eindelijk moeten leren begrijpen wat zij moet!
Dit soort mensen zal al zoekend en ook hooghartig kritiserend aan hem voorbijgaan, zoals ook zo velen destijds al aan Hem voorbijgingen, op wiens komst alles door de openbaringen al was voorbereid.
Hoe kan men zich een geestelijke helper zo voorstellen!
Hij zal de mensheid in geen enkel opzicht ook maar een voetbreed concessies doen eneisen overal, waar men verwacht dat hij geeft!
Die mens echter, die in staat is ernstig te denken, zal dadelijk inzien, dat juist door de strenge, onverbiddelijke eis om zorgvuldig na te denken de beste hulp wordt gegeven die de al zo diep in haar geestelijke traagheid verstrikte mensheid voor haar redding nodig heeft! Juist doordat een helper voor het begrijpen van zijn woorden bij voorbaat geestelijke beweeglijkheid verlangt en een ernstig willen, een zich inspannen, scheidt hij spelenderwijs al bij het begin het kaf van het koren. Daarin ligt een zelfstandige werkzaamheid, zoals eigen is aan de goddelijke wetten. Het vergaat de mensen ook hierbij precies in overeenstemming met hoe zij het werkelijk willen. –
Nu is er echter ook nog een groep mensen die zichzelf als bijzonder wakker beschouwen!
Deze hebben zich van een helper natuurlijk een heel ander beeld gevormd, zoals men uit hun geschriften kan lezen. Dit is echter niet minder grotesk, want daarin verwachten zij een … geestelijke acrobaat!
Er wordt immers toch al door duizenden mensen aangenomen, dat helderzien en helderhoren, heldervoelen enzovoort een grote vooruitgang zou zijn, wat het in werkelijkheid echter niet is. Zoiets aangeleerds, aangekweekts, zelfs het als gave meegebrachte, kan zich nooit boven de aardse invloed verheffen, beweegt zich dus slechts binnen lage grenzen, die nooit aanspraak op iets verhevens kunnen maken en daarom zo goed als waardeloos zijn.
Wil men de mensheid soms daarmee helpen bij haar weg omhoog, door haar de fijnstoffelijke dingen te tonen, die zich op dezelfde hoogte bevinden als zijzelf, of haar te leren deze te zien, te horen?
Dit heeft met werkelijke ontwikkeling van de geest naar omhoog niets te maken. Evenmin heeft het zin voor het aardse gebeuren! Het zijn kunststukjes van de geest, niets anders, voor de enkeling interessant, maar voor de mensheid als geheel zonder enige waarde!
Dat al dergelijke mensen ook naar een soortgelijke helper verlangen, die het tenslotte beter kan dan zij, is immers heel gemakkelijk te begrijpen. –
Maar er is een groot aantal mensen, dat in dit opzicht nog veel verder gaat, tot in het belachelijke. En voor wie dit desondanks bittere ernst is.
Voor hen geldt als een bewijs van helper-zijn bijvoorbeeld ook als eerste voorwaarde, dat een helper … niet verkouden mag worden! Wie kou kan vatten, heeft al afgedaan, want dit past volgens hun mening niet bij een ideale helper. Een sterke helper moet in ieder geval en in de eerste plaats met zijn geest volledig boven dergelijke kleinigheden verheven zijn.
Dit klinkt misschien wat gezocht en belachelijk, maar het is slechts ontleend aan feiten en betekent een zwakke herhaling van wat destijds werd geroepen: “Als u Gods zoon bent, help dan uzelf en kom af van het kruis.” – Dat wordt tegenwoordig al geroepen, voordat een dergelijke helper nog maar in zicht is!
Arme, onwetende mensen! Degene die zijn lichaam zo eenzijdig ontwikkelt, dat het onder dwang van de geest bij tijden ongevoelig wordt, is volstrekt niet een uitzonderlijk groot mens. Zij die hem bewonderen zijn als de kinderen uit vroeger eeuwen, die met open mondjes en schitterende ogen de acrobatische toeren van rondtrekkende kermisklanten volgden, waarbij het brandende verlangen in hen ontwaakte om zelf ook zoiets te kunnen doen.
En zoals de kinderen destijds waren op dit zuiver aardse gebied, niet verder zijn zeer vele zogenaamde zoekers van de geest of van God in de huidige tijd op geestelijk gebied!
Laten wij eens verder doordenken: de kermisreizigers uit vroeger tijden, over wie ik zojuist sprak, ontwikkelden zich meer en meer en werden tot de acrobaten in circus en variété. Hun behendigheid groeide tot in het ongelofelijke, en dagelijks kijken ook nu nog duizenden verwende mensen met steeds weer nieuwe verbazing en dikwijls innerlijke huivering naar deze voorstellingen.
Maar hebben zij daarvan voor zichzelf enig profijt? Wat nemen zij van zulke uren mee? Ofschoon zo menige acrobaat bij dergelijke voorstellingen ook zijn leven waagt. Absoluut niets, want zelfs bij de hoogste vervolmaking zullen al deze dingen altijd slechts in het kader van variété en circus moeten blijven. Ze zullen altijd alleen maar tot vermaak dienen, maar nooit de mensheid enig nut brengen.
Een dergelijke acrobatiek op geestelijk gebied wil men echter nu als maatstaf nemen voor de grote helper!
Laat zulke mensen hun geestelijke clowns! Zij zullen spoedig genoeg beleven waartoe dit leidt! Zij weten ook niet, wat zij daarmee eigenlijk najagen. Zij denken: groot is alleen hij, wiens geest het lichaam zo beheerst, dat dit geen ziekte meer kent!
Al dergelijke scholingen zijn eenzijdig, en eenzijdigheid brengt alleen maar iets ongezonds, iets ziekelijks voort! Door deze dingen wordt niet de geest gesterkt, maar alleen het lichaam verzwakt! Het noodzakelijke evenwicht voor gezonde harmonie tussen het lichaam en de geest wordt verstoord en het gevolg is, dat zulk een geest zich tenslotte veel vroeger losmaakt van het mishandelde lichaam, dat hem niet meer de krachtige, gezonde weerklank kan geven voor het aardse beleven. Door het ontbreken van dit beleven komt de geest dan echter onrijp in het generzijdse. Hij zal zijn leven op aarde daarom nog eens moeten overdoen.
Het zijn geestelijke kunststukjes, niets anders, die ten koste gaan van het aardse lichaam, dat de geest in werkelijkheid moet helpen. Het lichaam behoort bij een bepaalde periode in de ontwikkeling van de geest. Wordt het echter verzwakt en onderdrukt, dan kan het ook voor de geest niet goed dienst doen, want zijn uitstralingen zijn te mat om de geest in het stoffelijke de volle kracht te geven die deze nodig heeft.
Wil een mens een ziekte onderdrukken, dan moet hij door geestelijke druk het lichaam in een toestand van extase brengen, zoals in het klein angst voor de tandarts de pijn kan verdringen.
Zulke toestanden van hevige opwinding houdt het lichaam zonder gevaar te lopen wel één keer, misschien ook verschillende keren uit, maar niet op de lange duur zonder ernstig schade te lijden.
En als een helper dat doet of aanraadt, dan is hij niet waard een helper te zijn, want hij zondigt daarmee tegen de natuurlijke wetten in de schepping. De aardemens moet zijn lichaam als een hem toevertrouwd goed verzorgen en trachten de gezonde harmonie tussen de geest en het lichaam tot stand te brengen. Wordt deze door eenzijdige onderdrukking verstoord, dan is dit geen vooruitgang, geen stap op de weg omhoog, maar een ingrijpende belemmering voor de vervulling van zijn taak op aarde, alsook in het gehele stoffelijke. De volle kracht van de geest met betrekking tot zijn werken in het stoffelijke gaat daarbij verloren, omdat deze daarvoor in ieder geval de kracht van een niet onderdrukt, maar met de geest harmoniërend aards lichaam nodig heeft!
Degene die men op grond van dergelijke dingen meester noemt, is minder dan een leerling, die de taken van de mensengeest en hetgeen deze nodig heeft om zich te ontwikkelen in het geheel niet kent! Hij is zelfs schadelijk voor de geest.
Zij zullen spoedig genoeg op pijnlijke wijze tot het besef van hun dwaasheid komen.
Iedere verkeerde helper zal echter bittere ervaringen moeten opdoen! Zijn weg omhoog in het generzijdse kan pas dan beginnen, wanneer ook de laatste van al diegenen tot inzicht is gekomen, die hij door geestelijke beuzelarijen heeft opgehouden of zelfs op een dwaalspoor heeft gebracht. Zolang zijn boeken, zijn geschriften hier op aarde verder doorwerken, wordt hij daarginds vastgehouden, ook al is hij intussen daar tot een beter inzicht gekomen.
Wie occulte scholing aanraadt, die geeft de mensen stenen in plaats van brood en toont daarmee, dat hij niet eens het geringste vermoeden heeft van het werkelijke gebeuren in het generzijdse, en nog minder van het gehele raderwerk van de schepping!